Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0410

Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501128/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 oktober 2002 is namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister) de eerder aan [appellant] over de subsidieperioden 2002-2003 toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil, en de teveel betaalde huursubsidie teruggevorderd.


Uitspraak

200501128/1. Datum uitspraak: 3 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/1284 BESLU V02 van de rechtbank Groningen van 27 december 2004 in het geding tussen: appellant en de Minister (voorheen: de Staatssecretaris) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 29 oktober 2002 is namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister) de eerder aan [appellant] over de subsidieperioden 2002-2003 toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil, en de teveel betaalde huursubsidie teruggevorderd. Bij besluit van 26 november 2003 heeft het Hoofd Unit Correspondentie op last van de Directeur-Generaal Wonen voor de minister, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 29 maart 2005 heeft appellant van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2005, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, ambtenaar van het departement, is verschenen. Appellant is met berichtgeving niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd in verband met een mandaatgebrek. Die vernietiging is thans niet in het geding. Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank op inhoudelijke gronden terecht de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar in stand heeft gelaten. 2.2.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) wordt geen huursubsidie toegekend als de huurder van een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrenzen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, naar het oordeel van de minister, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.    Ingevolge het tweede lid, stelt de minister, alvorens hij tot toepassing van het eerste lid overgaat, burgemeester en wethouders in de gelegenheid om binnen vier weken een advies daarover uit te brengen.    Ingevolge het derde lid, volgt de minister in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen. 2.3.    Niet in geschil is dat appellant als huurder van de woning aan [locatie] te Duivendrecht een rekenhuur had boven de aftoppingsgrenzen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Hsw. 2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, op het tijdstip dat de huur inging, niet het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden paste. Volgens appellant heeft de rechtbank miskend dat de woning wel degelijk passend voor hem was. In dit verband voert hij aan dat hij genoodzaakt was om naar Duivendrecht te verhuizen omdat hij daar weer werk kon krijgen. Voorts betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat ten aanzien van hem sprake is van een uitzonderlijk geval, als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Hsw. De gevolgen van de omstandigheid dat zijn verhuurder hem niet bij de gemeente Duivendrecht als kandidaat voor de woning heeft voorgedragen, dienen volgens hem niet voor zijn rekening te komen. 2.4.1.    Blijkens de stukken hebben burgemeester en wethouders van  Duivendrecht aan de minister op de aanvraag huursubsidie desgevraagd een negatief advies gegeven. In de nadere toelichting van 30 oktober 2003 hebben zij aangegeven dat de woning niet passend voor appellant is, omdat ten aanzien van de woning, die deel uitmaakt van een groter complex, de eis is gesteld dat verhuur alleen plaatsvindt aan personen van 50 jaar en ouder, en appellant niet tot deze leeftijdscategorie behoort. Indien appellant conform de geldende regelingen door de verhuurder als kandidaat voor de woning zou zijn voorgedragen, zou geen toestemming voor verhuur zijn verleend. 2.4.2.    De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de minister terecht het advies van burgemeester en wethouders heeft gevolgd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, op het tijdstip dat de huur inging, niet het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden. Dat appellant op dat moment werkzoekend was, maakt dat niet anders. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten aanzien van appellant geen sprake is van een uitzonderlijk geval, als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Hsw. Dat appellant, alvorens de woning te betrekken, niet bij de gemeente heeft geïnformeerd omtrent de passendheid ervan, dient voor zijn risico te komen. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn- van Bilderbeek    w.g. Larsson- van Reijsen Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005 344.